Verdriet - Christelijke e-cards

En Jezus, bij hen komende, sprak tot hen, zeggende:
Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde.

Gij zijt mijn Schuilplaats en mijn Schild;
op Uw Woord heb ik gehoopt.

Bij den Heere, onzen God,
zijn de barmhartigheden en vergevingen,
alhoewel wij tegen Hem gerebelleerd hebben.

Vertrouwt op den HEERE tot in der eeuwigheid;
want in den Heere HEERE is een eeuwige rotssteen.

En Die op den troon zat, zeide:
Ziet, Ik maak alle dingen nieuw.

Want in hetgeen Hij Zelf, verzocht zijnde, geleden heeft,
kan Hij dengenen, die verzocht worden, te hulp komen.

Ik zal U hartelijk liefhebben, HEERE, mijn Sterkte!
De HEERE is mijn Steenrots, en mijn Burg, en mijn Uithelper;
mijn God, mijn Rots, op Welken ik betrouw; mijn Schild,
en de Hoorn mijns heils, mijn Hoog Vertrek.

Want geen ding zal bij God onmogelijk zijn.

En roept Mij aan in den dag der benauwdheid;
Ik zal er u uithelpen, en gij zult Mij eren.

Want bergen zullen wijken, en heuvelen wankelen;
maar Mijn goedertierenheid zal van u niet wijken,
en het verbond Mijns vredes zal niet wankelen,
zegt de HEERE, uw Ontfermer.

Ik zal Mijn verbond niet ontheiligen,
en hetgeen uit Mijn lippen gegaan is,
zal Ik niet veranderen.

Ik ben wel ellendig en nooddruftig,
maar de Heere denkt aan mij;
Gij zijt mijn Hulp en mijn Bevrijder;
o mijn God! vertoef niet.

Al ging ik ook in een dal der schaduw des doods,
ik zou geen kwaad vrezen, want Gij zijt met mij,
Uw stok en Uw staf, die vertroosten mij.

De HEERE is mijn Herder,
mij zal niets ontbreken.

De HEERE is uw Bewaarder,
de HEERE is uw Schaduw, aan uw rechterhand.
De zon zal u des daags niet steken,
noch de maan des nachts.

Doch de HEERE in de hoogte is geweldiger
dan het bruisen van grote wateren,
dan de geweldige baren der zee.

Nog een kleinen tijd, en de wereld zal Mij niet meer zien;
maar gij zult Mij zien; want Ik leef, en gij zult leven.

In de hoop des eeuwigen levens,
welke God, Die niet liegen kan, beloofd heeft,
voor de tijden der eeuwen.

Immers is mijn ziel stil tot God;
van Hem is mijn heil.
Immers is Hij mijn Rotssteen en mijn Heil,
mijn Hoog Vertrek, ik zal niet grotelijks wankelen.

Welgelukzalig is hij, die den God Jakobs tot zijn Hulp heeft,
wiens verwachting op den HEERE, zijn God is;
Die den hemel en de aarde gemaakt heeft,
de zee en al wat in dezelve is;
Die trouwe houdt in der eeuwigheid.

Komt herwaarts tot Mij, allen die vermoeid en belast zijt,
en Ik zal u rust geven.

Smaakt en ziet, dat de HEERE goed is;
welgelukzalig is de man, die op Hem betrouwt.

Maar de Heere is getrouw,
Die u zal versterken en bewaren van den boze.

Ik, Ik ben het, Die u troost;

Wie zijt gij, dat gij vreest voor den mens, die sterven zal?
En voor eens mensen kind, dat hooi worden zal?