Vriendschap - Christelijke e-cards

Ik ben klein en veracht,
doch Uw bevelen vergeet ik niet.

Gelijk zich een vader ontfermt over de kinderen,
ontfermt Zich de HEERE over degenen, die Hem vrezen.

Zie, gij zijt schoon, mijn Liefste,
ja, liefelijk;

Zeg tot mijn ziel:
Ik ben uw Heil.

Ziet, God is mijn Heil,
ik zal vertrouwen en niet vrezen;
want de Heere HEERE is mijn Sterkte en mijn Psalm,
en Hij is mij tot Heil geworden.

Welgelukzalig is de mens, die naar Mij hoort,
dagelijks wakende aan Mijn poorten,
waarnemende de posten Mijner deuren.
Want die Mij vindt, vindt het leven,
en trekt een welgevallen van den HEERE.

Dit is Mijn gebod, dat gij elkander liefhebt,
gelijkerwijs Ik u liefgehad heb.

Vertrouwt op den HEERE tot in der eeuwigheid;
want in den Heere HEERE is een eeuwige rotssteen.

De HEERE is uw Bewaarder,
de HEERE is uw Schaduw, aan uw rechterhand.
De zon zal u des daags niet steken,
noch de maan des nachts.

Immers is mijn ziel stil tot God;
van Hem is mijn heil.
Immers is Hij mijn Rotssteen en mijn Heil,
mijn Hoog Vertrek, ik zal niet grotelijks wankelen.

Die op den HEERE vertrouwen, zijn als de berg Sion,
die niet wankelt, maar blijft in eeuwigheid.
Rondom Jeruzalem zijn bergen;
alzo is de HEERE rondom Zijn volk,
van nu aan tot in der eeuwigheid.

Wanneer gij zult gaan door het water, Ik zal bij u zijn,
en door de rivieren, zij zullen u niet overstromen;
wanneer gij door het vuur zult gaan,
zult gij niet verbranden,
en de vlam zal u niet aansteken.

Want Ik ben de HEERE, uw God,
de Heilige Israëls, uw Heiland;

Geliefden, indien God ons alzo lief heeft gehad,
zo zijn ook wij schuldig elkander lief te hebben.

Kan ook een vrouw haar zuigeling vergeten,
dat zij zich niet ontferme over den zoon haars buiks?
Ofschoon dezen vergaten, zo zal Ik toch u niet vergeten.

Ik ben met u, en Ik zal u behoeden overal, waarheen gij trekken zult.

Want die Mij vindt, vindt het leven,
en trekt een welgevallen van den HEERE.

Welgelukzalig is de mens, die naar Mij hoort,
dagelijks wakende aan Mijn poorten,
waarnemende de posten Mijner deuren.

De HEERE is mijn Licht en mijn Heil, voor wien zou ik vrezen?
De HEERE is mijns levens kracht, voor wien zou ik vervaard zijn?

Na dezen zag ik, en ziet, een grote schare, die niemand tellen kon, uit alle natie, en geslachten, en volken, en talen, staande voor den troon. En zij riepen met grote stem: De zaligheid zij onzen God, Die op den troon zit, en het Lam.

De liefde zij ongeveinsd. Hebt een afkeer van het boze, en hangt het goede aan.

Mijn duive, zijnde in de kloven der steenrotsen, in het verborgene ener steile plaats, toon Mij uw gedaante, doe Mij uw stem horen; want uw stem is zoet, en uw gedaante is liefelijk.

Hij zal u dekken met Zijn vlerken,
en onder Zijn vleugelen zult gij betrouwen;

Zie, gij zijt schoon, mijn Liefste, ja, liefelijk;

Dat de goedertierenheid en de trouw u niet verlaten,
bind ze aan uw hals, schrijf ze op de tafel uws harten.